25 kringactiviteiten | Thema RESTAURANT


25 kringactiviteiten bij verschillende vakgebieden bij het thema Restaurant!

Klik hier om alle kringactiviteiten in één document te downloaden of bekijk de activiteiten hieronder.

Rekenen - ruimtelijke oriëntatie

Zet drie pannen of bakjes op zijn kop op tafel en drie keer hetzelfde voorwerp (bijv. een stuk groente). Leg het stuk groente bij alle drie de pannen anders (erop, eronder, ernaast, erin, erachter, ervoor) en vraag. Waar ligt de tomaat op de pan?


Rekenen - ruimtelijke oriëntatie
Neem een pan en een voorwerp dat past bij koken (bijv. een stuk groente). Geef een opdracht: Leg de paprika achter de pan

Rekenen - hoog en laag
(broodje hamburger maken) neem twee onderste helften van broodjes. Stapel ingrediënten op dat broodje (hamburger, sla, tomaat, saus enz.) en stapel voor elk ingrediënt een legoblokje (om het verschil duidelijk te maken). Welke stapel blokjes is hoog? Welke is laag? Enz.

Rekenen - eerste en laatste
Deel aan een aantal kinderen in de klas een gerechtje uit. Stel daarna vragen. Wie kreeg als eerste? Wie kreeg als laatste?

 Taal - Woordweb
Maak iets wat typisch bij het thema past van papier (bijv. een bord met bestek). Laat de kinderen woorden benoemen die bij het restaurant horen en schrijf die op het vel papier. Teken ook plaatjes bij de woorden om het visueel te maken.

Taal - Letter r aanbieden
o   Lees het gedichtje uit bijv. het boek Het ABC van Tuk voor. Horen de kinderen welke letter extra vaak voorkomt? Maak een letter ‘r’ van papier. Welke woorden kennen de kinderen met de ‘r’. schrijf die op de papieren letter.
o   Leg een aantal voorwerpen en een letter ‘r’ van papier op tafel. Bij welke woorden hoor je vooraan de ‘r’? laat dat bij de papieren ‘r’ leggen.
o   Welke voorwerpen in de klas beginnen met de ‘r’? stop die voorwerpen in de        
      lettermuur of op een kast en schrijf overal het woord bij.

Taal (CITO) - Kritisch luisteren
Leg vier voorwerpen passend bij het thema op tafel (bijv. paprika, vlees, ui, aardappel) en vertel een verhaal. Kok Evi (naam van een kind) gaat koken en moet deze vier ingrediënten in de pan stoppen. Ze heeft het vlees, de ui en de aardappel al in de pan gedaan. Wat is ze vergeten?

Taal (CITO) - Kritisch luisteren
Leg vier voorwerpen passend bij het thema op tafel (bijv. bord, vork, mes, glas) en vertel een verhaal. Ober Pim (naam van een kind) moet de tafel dekken. Deze spullen moet hij gebruiken. Hij zet het bord, het mes en het glas al op tafel. Wat is hij vergeten?

Rekenen - Meer en minder
Deel teveel of te weinig gerechtjes uit in de kring. Moeten er meer of minder gerechten zijn?

Rekenen - genoeg / teveel / te weinig
Deel gerechtjes uit in de kring. Is er genoeg voor iedereen? Of zijn er teveel of te weinig?

Sociale vaardigheden - durft de beurt te geven
Geef een kind uit de klas de rol van ober of serveerster en een menukaart (een geplastificeerde met plaatjes van gerechten. Met een whiteboard-stift). De ober vraagt aan een ander kind wat hij of zij wil bestellen.

Taal (CITO) - Auditieve discriminatie - hoeveel woorden zitten er in deze zin?
Noem een zin passend bij het thema (zie bovenste activiteit). Vraag hoeveel woorden er in de zin zitten. Leg voor elk woord een voorwerp op tafel (bijv. een tomaat) en laat de woorden natellen.

Taal - Activiteiten met woordkaarten

Rekenen (CITO) - hoeveelheden / veel en weinig
Leg groepjes ingrediënten neer. Waar liggen er veel? Waar liggen er weinig? Waar liggen er vijf?

Rekenen (CITO)- getalrij
Leg een aantal bestellingen neer (op elke bestelling staat een nummer). De bestellingen worden op volgorde neergelegd, maar over één is wat saus gekomen! Welke bestelling zie je niet meer?

Rekenen (CITO) - erbij en eraf
De kok heeft eieren nodig. Het hulpje van de kok gaat eieren halen bij de boer. In de doos passen zes eieren. Er zitten er al vier in. Hoeveel kunnen er nog bij?

Rekenen (CITO) - vol en leeg / meeste en minste
Vul vijf flessen met limonade in verschillende hoeveelheden. Zet twee flessen neer (de volle en de lege). Vraag: Welke is vol? Welke is leeg?
De ober moet de flessen netjes neerzetten van vol naar leeg (of leeg naar vol). Wie kan hem helpen?
In welke zit het meeste/minste?

Rekenen (CITO) - zwaar en licht
Neem twee ingrediënten. En laat kinderen ze optillen. Welke is zwaar? En welke is licht?
Neem steeds twee ingrediënten en leg ze op de weegschaal. Welke is het zwaarst / lichtst?

Rekenen (CITO) - wachtrij
o   Laat een paar kinderen in de rij staan voor de kassa van het restaurant. Wie moet het langst wachten?
o   Maak een McDrive van lego. Maak een rij van legopoppetjes. Wie moet het langst wachten?

Taal - rijmen
Uit de mand met groentes van de kok (uit de pan met ingrediënten / in het restaurant op de tafel staan allemaal voorwerpen / …). Wat rijmt er op het voorwerp dat gepakt wordt?

Taal (CITO) - woordenschat
Open de praatplaat “markt” van Bas (Dagmar Stam) op het digibord. De kok gaat ingrediënten kopen op de markt. Wijs steeds op een kraam. Wat kun je bij deze kraam kopen? Hoe weet je dat? De kok heeft paprika’s nodig. Naar welke kraam moet hij dan? Enz.

Drama - uitbeelden
Diegene die aan de beurt is zit in het restaurant. Laat steeds een handeling uitbeelden (opscheppen / vlees snijden / opdrinken / zout strooien / inschenken / opeten enz.)

Drama - uitbeelden
Diegene die aan de beurt is, is de kok. De kok heeft een komkommer / kaas / appel / …
Laat steeds een handeling uitbeelden (schoonmaken, snijden, schillen, raspen)

Taal - categoriseren met een mindmap
Maak met de kinderen een mindmap rond het thema restaurant. Zet in het midden het woord ‘restaurant’. Maak daaraan verschillende lijnen (keuken, zitgedeelte, werken in een restaurant). Bedenk met de kinderen woorden bij elke categorie (bij keuken bijv. fornuis, koelkast, aanrecht, kookboek, snijplank enz.). maak er tekeningetjes bij