TAAL
# Woordweb bij het thema maken
# Letter Z (van zomer) en V (vakantie) aanbieden
# Ik ga op reis en ik neem mee…….. De leerkracht zegt: ik ga op reis en neem mee: een koffer. Daarna krijgt een kind de beurt en zegt: Ik ga op reis en neem mee een koffer en een tandenborstel. Het kind daarna zegt: Ik ga op reis en neem mee een koffer, een tandenborstel en tandpasta. Zo wordt de rij steeds langer en moeilijker te onthouden.
REKENEN
# Wie past er allemaal in de tent? Zet een speeltent in het midden neer en kijk hoeveel kinderen er in kunnen zitten. Als je spullen meeneemt: slaapzak, koffer, etc. kunnen er dan net zoveel kinderen in?
# Warm / koud
Wat hoort bij warm weer en wat hoort bij koud weer. Hoe zie je of iemand het warm of koud heeft? enz.
# Ver weg / dichtbij
# Kamperen; Als je met z’n vieren in een tent zit, hoeveel spullen heb je dan van alles nodig?
# Tenten bouwen: laat de kinderen met touwen en stokken tenten bouwen in het speellokaal. De volgende begrippen komen hierbij aan bod: hoog – laag, groot – klein, voorin – achterin, midden
# IJsjes kopen / verkopen. Maak ijsjes en een prijskaart.Bekijk eerst de prijzen met elkaar. Waar betaal je het meest/minst voor? Deel nep-geld uit. De kinderen komen een ijsje bij je kopen. Welk ijsje kunnen ze kopen? Houden ze geld over? Enz.
# De receptie van de camping: plattegrond maken, waar moet iedereen staan, routes maken in de klas, is er nog plaats?
# Het zwembad; hoeveel kinderen kunnen in het zwembad? Kaartjes verkopen, hoeveel kosten ze?
# Kamperen; Als je met z’n vieren in een tent zit, hoeveel spullen heb je dan van alles nodig?
# Foto’s maken; Hoe krijg je alles op de foto? Waar moet je staan?
# Wie past er allemaal in de tent? Zet een speeltent in het midden neer en kijk hoeveel kinderen er in kunnen zitten. Als je spullen meeneemt: slaapzak, koffer, etc. kunnen er dan net zoveel kinderen in?
# Warm / koud
Wat hoort bij warm weer en wat hoort bij koud weer. Hoe zie je of iemand het warm of koud heeft? enz.
# Ver weg / dichtbij
# Kamperen; Als je met z’n vieren in een tent zit, hoeveel spullen heb je dan van alles nodig?
# Tenten bouwen: laat de kinderen met touwen en stokken tenten bouwen in het speellokaal. De volgende begrippen komen hierbij aan bod: hoog – laag, groot – klein, voorin – achterin, midden
# IJsjes kopen / verkopen. Maak ijsjes en een prijskaart.Bekijk eerst de prijzen met elkaar. Waar betaal je het meest/minst voor? Deel nep-geld uit. De kinderen komen een ijsje bij je kopen. Welk ijsje kunnen ze kopen? Houden ze geld over? Enz.
# De receptie van de camping: plattegrond maken, waar moet iedereen staan, routes maken in de klas, is er nog plaats?
# Het zwembad; hoeveel kinderen kunnen in het zwembad? Kaartjes verkopen, hoeveel kosten ze?
# Kamperen; Als je met z’n vieren in een tent zit, hoeveel spullen heb je dan van alles nodig?
# Foto’s maken; Hoe krijg je alles op de foto? Waar moet je staan?
WERELDORIËNTATIE
# Neem een koffer mee en stap daarmee de klas binnen. In je hand heb je een paspoort. Ga zitten op een stoel en puf even uit. He, he, wat een drukte……… De kinderen worden natuurlijk erg nieuwsgierig…..wat gaat er gebeuren? Nou weten jullie het dan niet? Ik ga op vakantie. Kijk maar wat ik heb meegenomen. Misschien kun je zien waar ik heen ga? In de koffer heeft u allemaal zomerdingen gestopt: plastic luchtbed, bikini, zonnebril, zonnebrandcrème, hemdje, boekje, handdoek, etc. Waar gebruiken we dit allemaal voor? Ga ik naar een warm land of een koel land? Wat zou jij meenemen als jij je koffer in moest pakken?